Potentie (3)
A. Bickleys: Het is niet logisch dat een C6 een
dramatisch effect geeft. Het is kwalitatief verschillend welke potentie
gegeven wordt. Je moet het juiste patroon hebben, wat samenvalt met de
ziekte, de juiste diepte van penetratie van de levenskracht, om in staat
te zijn de activiteit van de ziekte (potentie) te overwinnen en de
juiste hoeveelheid (dosis) van het gepotentieërde middel, om een
genezende reactie te bewerkstelligen. De potentie moet aangepast worden
aan het niveau van penetratie wat men op het specifieke moment bij de
patiënt aantreft, dit kan dus ook betekenen dat er bij herhaling een
lagere potentie dan de voorgaande nodig is en er niet altijd met een
oplopende potentiereeks gewerkt wordt. Hij noemt zes aspecten bij het
bepalen van de te geven potentie:
1. Hoe snel wordt de levenskracht overwonnen door de ziekte.
Hoe dieper de penetratie van de ziekte, des te hoger de benodigde
potentie is (Mentaal en emotioneel is dieper van niveau). Kijk bij
ernstige pathologie wat de plaats daarvan is in de hele persoon. Hierbij
is er geen wezenlijk onderscheid tussen fysieke of mentale pathologie,
kijk waar de ernstige penetratie van de levenskracht zich laat zien.
Kijk naar de snelheid van de verslechtering, hoe snel wordt de
levenskracht door de ziekte overwonnen, hoe sneller en zieker, des te
minder de levenskracht in staat is de ziekte het hoofd te bieden, er is
hier een intense impuls, dus hoge potentie nodig om de patiënt beter te
krijgen. Hoe sneller de achteruitgang, des te hoger de potentie. Als de
levenskracht werkt, maar niet overwint is een medium hoge potentie
nodig.
2. Onderhoudende oorzaak.
Dit kan een verschillend niveau van potentie vereisen dan het geval zou
zijn bij het oorspronkelijke symptomenbeeld. Het kan nodig zijn dat het
middel vaker herhaald moet worden, omdat de onderhoudende oorzaak de
energie van het lichaam uitput. Het niveau van de levenskracht moet
opgevoerd worden, zodat deze in staat om de ziekte het hoofd te bieden
of de gevoeligheid van de patiënt voor de onderhoudende oorzaak te
verminderen.
3. Is er onderdrukking?
Onderdrukking kan de mogelijkheid van de levenskracht om te reageren
veranderen. Hogere potentie wanneer de effecten mentaal zijn, de lagere
potenties wanneer de effecten fysiek zijn.
4. Het miasma relevant voor de patiënt.
Dit kan een indicatie geven voor de benodigde potentie. Wanneer de
patiënten duidelijk binnen een miasma vallen, hebben ze middelen nodig
die gebaseerd zijn op het niveau van functioneren van het miasma.
Psorische patiënten hebben hogere potenties nodig, omdat ze aangeboren
traag zijn. Sycotische patiënten hebben de lagere potenties nodig, omdat
het gemakkelijker is een reactie bij hen te krijgen. Syfilitische
patiënten hebben een frequente verandering van potentie nodig, omdat
verschillende niveaus van hun organisme aangedaan zijn in verloop van
het ziektegeval. Meestal erg hoog of erg laag.
5. Geneesmiddel gevoeligheid.
Minder gevoelige middelen (Baryta carbonica, Calcarea carbonica) hebben
een intensere impuls nodig. Kijk daarom naar het karakter van het middel
zelf om de potentie vast te stellen. De gevoeligheid voor het middel en
de gevoeligheid van de patiënt komen meestal overeen. Kijk hoe de
patiënt reageert op externe stimuli (bijvoorbeeld Phosphorus, Arsenicum
is gevoelig).
6. Gevoeligheid van de patiënt.
Een overgevoelige, weinig vitale patiënt heeft de lagere potenties
nodig.
L.G.K. Moorthy: Vanaf de tijd van Hahnemann tot aan
vandaag is de keuze van de juiste potentie en de interactie van deze met
de levenskracht in gezondheid en ziekte een mysterie gebleven. Ook over de
frequentie van herhaling bestaan veel verschillende ideeën. Gezondheid is
een toestand van dynamisch evenwicht tussen het organisme en de omgeving
(homeostase). In geval van prikkeling of remming is er sprake van ziekte.
Elke stof in de wereld heeft een interactie met het menselijke organisme,
via voedsel, vergif of medicijn. De actie van de ziekte en medicijn moeten
homeopathisch gekoppeld zijn, zowel kwalitatief als kwantitatief. Het
effect van de materiele dosis is dat het een abnormaal fenomeen in het
organisme bewerkstelligt, dit wordt de positieve werking genoemd. Het
na-effect van een medicijn in sterke materiële dosis is precies
tegengesteld aan het eerste effect, wanneer dit in gepotentieërde vorm
wordt ingenomen. Een gepotentieërde dosis van dezelfde stof heft de
werking van de sterke materiele dosis op.
Het effect van een middel op ziekte is niet altijd positief van
karakter, het kan ook een belemmerende of verlammende factor voor de
fysiologische werking betekenen, dus een negatieve werking. Het is
noodzakelijk onderscheid te maken tussen de positief werkende materiele
dosissen en negatief werkende potenties. Wat er nodig is een middel
welke de medicinale neutraliteit in het organisme herstelt, het
evenwicht zoals dit ook bij gezondheid bestaat. De positieve of
stimulerende dosis welke sterker is dan neutraal, veroorzaakt een
verergering en de negatieve potentie hindert de werking van de
levenskracht. Hieruit volgt dat alle 'positieve' ziektetoestanden met
een ziekte irritatie 'negatieve dosissen' van middelen nodig hebben of
anders gezegd; de hogere potenties. Omgekeerd hebben 'negatieve'
ziektetoestanden welke een vertraging van de functies veroorzaken,
'positieve dosissen' van middelen nodig, dus de lagere potenties.
Een niet goed afgestemde potentie geeft maar een gedeeltelijke
verbetering, de symptomen verdwijnen nooit helemaal, zelfs niet bij het
regelmatig herhalen van dezelfde potentie. In geval van 'positieve
ziekte', wanneer de potentie niet overeenstemt in het 'negatieve vlak',
de potentie dus te laag is, is het resultaat dat de 'positieve
irritatie' van de ziekte niet geraakt wordt. In geval van een 'negatieve
disfunctie' van de vitaliteit, kan een hoge potentie de gewenste
genezing niet bewerkstelligen. Deze potentie intensifieert de
oorspronkelijke disfunctie, welke als homeopathische verergering opgevat
wordt. Dit effect moet afgewacht worden, om de levenskracht de kans te
geven het oorspronkelijke ziektebeeld te herstellen.
Een relatief 'positieve dosis', ontoereikend in geval van een 'hoog
negatieve' ziektetoestand resulteert in een gedeeltelijke verbetering,
maar geen volledige genezing. Dit moet versterkt worden door op de
potentieschaal omlaag te gaan. Hetzelfde is het geval wanneer een
ontoereikend 'negatieve dosis' voorgeschreven wordt in geval van
'positieve toestand' van irritatie.
Het is noodzakelijk het principe van potentie interactie te begrijpen,
om ongewenste reacties in positieve of negatieve richting te elimineren.
Het is ook noodzakelijk om voldoende ruimte tussen de herhaling van de
dosis te laten, zodat de veranderingen geobserveerd kunnen worden, zij
het meer positief of negatief. De gevolgen van een te positieve dosis,
worden door het organisme snel tenietgedaan en heeft op het beeld van
het verdere verloop geen invloed. Het obstructieve effect van een te
negatieve dosis, verdwijnt daarentegen langzaam.
De potentie moet afgestemd worden op het individu. De lage potenties
stimuleren de levenskracht, de hoge potenties hinderen de werking van de
levenskracht. Ontstekingen, uitscheidingen, koortstoestanden,
neurotische opwinding, gemakkelijk te stimulerende individuen hebben
hogere potenties nodig. Atrofie, onvoldoende voeding van de weefsels,
neurotische depressie, verlamming en zwakheid, niet gemakkelijk te
stimulerende individuen hebben de lagere potenties nodig.
Een negatieve verergering van de ziektetoestand (stagnatie), als gevolg
van een zekere potentie, vraagt om een meer positieve (lagere) potentie.
Een positieve verergering in de ziektetoestand (irritatie), als gevolg
van de gegeven potentie, vraagt om een meer negatieve (hogere) potentie.
Een middel moet herhaald net zolang herhaald worden totdat de ziekte
volledig geëlimineerd is.
Om het geheel in wat meer vertrouwde begrippen samen te vatten: De twee
categorieën van tegengestelde symptomen van een bepaald middel tijdens
een proving, kunnen verklaard worden door het feit dat één groep tot de
primaire symptomen en de andere tot de secundaire symptomen behoren.
Bijvoorbeeld in de Materia Medica van Boericke: Blz. 146, Calc C: Milk
too abundant/ deficient lactation. Blz: 509, Phos: copious debilitating
diarrhea/ white hard stools.
De eigenschappen van de twee groepen zijn:
- Irritatie (of Stimulatie, veroorzaakt door lage potenties tijdens de
proving)
- Stagnatie (veroorzaakt door hoge potenties tijdens de proving)
Irritatie symptomen: ontstekingen, uitscheidingen, koortstoestanden,
neurotische opwinding. Stagnatie symptomen: Atrofie, onvoldoende voeding
van de weefsels, neurotische depressie, verlamming en zwakheid.
Irritatie symptomen hebben een hoge potentie nodig om te
genezen.
Stagnatie symptomen hebben de lagere potenties nodig om te genezen.
Maar natuurlijk moet het totale beeld beschouwd worden.
Dus als de patiënt een bepaalde potentie gegeven wordt en tijdens de
gedeeltelijk gunstige behandeling, de irritatie symptomen blijven, moet
men (na terugval) hoger in potentie gaan, maar als de stagnatie
symptomen blijven, moet men lager gaan. De juiste potentie zal beide
categorieën afdekken (Kwantitatief Potentie Concept).
In geval de homeopathische (begin)verergering een toename van de
irritatie symptomen laat zien, betekent dit dat deze potentie te laag
was. Wanneer de homeopathische verergering een toename van de stagnatie
symptomen laat zien, betekent dit dat deze potentie te hoog was.
R. Sankaran, stemt de potentiekeuze af op het niveau van
ervaring van de patiënt in zijn/haar situatie.
M. Plouvier-Sluis heeft een vergelijkbare indeling van de
benodigde potentie gemaakt aan de hand van steekwoorden of taal die
het niveau van de casus karakteriseren.
Het gaat er om de juiste potentie te selecteren passend bij het
informatieniveau, waar de patiënt zich bevindt. Hierbij speelt de
betrokken laag van de innerlijke constitutie ook een belangrijke rol.
Beide schema’s zijn gecombineerd en o.a. aangevuld met informatie uit
de modellen van C. Rosental, D. Beachamp en M. Norland.
De richtlijnen van dit overzicht zijn niet absoluut, op grond van
andere criteria kan er voor een veilige potentiekeuze van dit schema
afgeweken worden.
C6, LM1, LM2, Niveau 1, Naam
C3-C30: Fysieke lichaam
Geschikt in situaties, waar uitsluitend fysieke pathologie aanwezig is
en het beeld volledig bepaalt. Passend waar de organen en de
levenskracht gestimuleerd moeten worden. Geschikt voor standaard
acute situaties, waarbij het middel gebaseerd wordt op de naam van de
aandoening, zoals eerste-hulpsituaties, plaatselijke ontstekingen,
afscheidingen, fysiologische werking.
D3-D4, C3-C4: Stimulerende werking bij organopatisch toegepaste
middelen:
Stimuleren, Activeren, Verbeteren, Aanmoedigen, Pushen.
D12-D14, C7: Regulerende werking bij organopatisch toegepaste
middelen:
Reguleren, Rechtzetten, Bijsturen.
C9: Verminderend effect op verhoogde activiteit bij organopatisch
toegepaste middelen:
Verminderen, Verkleinen, Remmen.
LM1: Passen bij een standaard ziektedefinitie of voorspelbare reactie
op een situatie:
Standaard, Objectief, Fundamenteel, Feitelijk, Per definitie,
Elementair, Concreet.
C6, LM2: Werkzaam bij gefixeerde, diepgewortelde innerlijke gevoelens,
die ontstaan zijn tijdens de zwangerschap van de moeder:
Voelen, Gevoel, Gewaarworden, Waarnemen, Ondermijnen.
C12, LM3: Past bij onbewust probleemgedrag, aangeleerd tijdens de
vroege jeugd:
Lichaamstaal, Houding, Automatisch gedrag.
C30, LM3, LM4, Niveau 2, Feit
C30-C200: Etherisch (fysieke) lichaam – Emotionele lichaam
Element: Aarde (vast)
Passend waar de lokale symptomen en modaliteiten prominent aanwezig
zijn.
Het probleem beperkt zich tot een gedeelte van het lichaam of aspect
van de persoon.
De lokale symptomen kunnen karakteristiek voor het middel zijn, maar
de generale symptomen, welke het geheel betreffen ontbreken veelal in
het beeld.
Geschikt om gebruikt te worden bij het versterken van de aura laag,
door het verwijderen van blokkades op dit niveau.
Het patroon is passend bij het element Aarde; deze weerspiegelt het
zoeken van betekenis door en in het ontwikkelen van veilige structuren
en gefixeerde houdingen. Dit niveau presenteert zich met feiten,
kennis, details en het benoemen van zaken. Gewaarworden of iets
werkelijk aanwezig is; of het echt een feit is en hoe het precies
gedefinieerd wordt, voeren de boventoon.
Vorm en feit zijn de kenmerken van de reactie op dit niveau.
C30, LM6: Geïndiceerd bij een verstoorde structuur van weefsel of
psyche:
Menselijke natuur, Karakter, Persoonlijkheid, Dispositie, Structuur,
Basiswaan.
C200, LM5, LM6, Niveau 3, Emotie
C200-1M: Emotionele – Mentale lichaam, Psychisch-emotioneel
Element: Water (vloeibaar)
Op dit niveau bestaat er een gelijkmatige verdeling tussen de lokale
en generale symptomen, welke beide karakteristiek zijn voor het
middel. Het lokale beïnvloedt hier het algemene niveau en andersom.
Het psychische beeld laat duidelijk emotionele symptomen zien, welke
karakteristiek zijn voor het middel. De hoofdklacht en emotionele
gemoedstoestand worden verergerd door specifieke omstandigheden. De
patiënt wordt hierdoor emotioneel aangedaan, wordt onrustig en ervaart
ongemak. Voorbeelden van dergelijke gevoelens kunnen zijn: hitte,
koude, vermoeidheid, ontbreken van dorst, uitputting, of zwakte door
mentale inspanning, slaapgebrek, overwerkt zijn, lichamelijk pijnlijk,
beurs en verdoofd gevoel van de spieren.
De reactie kan ook betrekking hebben op gebeurtenissen uit het
verleden, zoals oude verwondingen, shock, trauma, of levensdrama’s
zoals; verdriet, onverschilligheid, vernedering, boosheid.
Het element Water is primair verbonden aan de gevoelswereld en
emoties, het zoekt hierbij instinctief betekenis door op te lossen of
samen te gaan. Het beeld toont wisselende gemoedstoestanden en
emoties, met als onderliggende issue of de situatie passend en
acceptabel is.
Uitgesproken en intensieve lokale fysieke modaliteiten vallen ook in
deze categorie. Vloeibaarheid, harmonie en verbinding zijn de
sleutelwoorden.
C200, LM12: Normaliseert de groei en het functioneren van organen,
orgaansystemen, psychische processen en onbewust gedrag van mensen:
Familiair, Gebruikelijk, Gewoon, Algemeen, Normaal.
1M, LM7, LM8, Niveau 4, Waan
1M-10M: Mentale – Astrale lichaam, Psychisch-mentaal
Element: Lucht (gas)
Het gaat bij deze expressie om symptomen die het geheel betreffen en
een overheersend karakter hebben. Het ego, de hele persoonlijkheid is
erbij betrokken. Deze verschijnselen betreffen hoofdzakelijk het
Psycho-Neuro-Endocrino-Immunologische systeem (PNEI).
De symptomen zijn overwegend algemeen van aard, of intens psychisch of
hormonaal.
De gesteldheid is min of meer continue, niet afhankelijk van de
invloed van omstandigheden.
De patiënt leeft niet in de werkelijkheid van het heden, maar in een
gefixeerde waantoestand, gericht op een denkbeeldig verleden of
toekomst.
Dromen, angsten, fantasieën, interesses en illusies zijn prominent
aanwezig, zoals gevoelens door iedereen bekritiseert te worden,
verlaten te zijn door vrienden, superioriteits- of
minderwaardigheidsgevoelens.
De energie gerelateerd aan het element Lucht is hoofdzakelijk
verbonden aan expansie, beweging en ontwikkeling. Het zoekt dit door
onderscheidingsvermogen, waarbij de polariteit belangrijk is. Zaken
zijn afstandelijk en worden geuit als concepten en theorieën.
Koude (gevoel van emotionele isolatie) en duisternis (onbewust zijn,
onderdrukking, angsten en wanen) en een intense reactie vormen de
basispatronen.
1M, LM18: Is passend om de emotionele reactie te herstellen, in geval
van onbewuste of onderdrukte maar intense blokkades of belemmeringen
door de ziekte:
Emotie, Passie, Wil, Vechten/Vluchten/Bevriezen, Overwinnen,
Opgesloten, Controle.
10M, LM9, LM10, Niveau 5, Sensatie
10M-50M: Astrale– Etherisch causale lichaam, Essentie,
Individualiteit
Element: Vuur (energie)
Op dit niveau komt het middelbeeld volledig functioneel tot
uitdrukking, waarbij het normale menselijke gedrag door de
verschijnselen volledig wordt overschaduwd.
Het basisgevoel komt zonder restrictie naar voren en is volledig
karakteristiek herkenbaar.
Het element Vuur communiceert in beelden en intuïties, welke duidelijk
zichtbaar worden gemaakt. De wereld wordt spontaan ervaren en gezien
in het licht van connecties, transformatie, waarbij relevant is, waar
iets vandaan komt of waar het naar toe gaat.
Hitte (activatie) en licht (beelden of metaforen) vormen hierbij de
rode draad.
Ook passend bij dit niveau is de familieachtergrond, waarbij de
onderliggende miasma’s duidelijk en herkenbaar uitgedrukt worden in
het gedrag van de patiënt.
10M, LM24: Intensiteit van het ziektebeeld, ook met betrekking op
andere persoon:
Projectie van emotie op iemand anders, symptomen en reactie verspreid
over twee personen.
50M, LM11, LM12, Niveau 6, Energie
50M-CM: Etherisch causale – Celestiale lichaam, Universele
essentie, Collectiviteit
Element: Ether (bron)
Pure energie van de universele bron, zonder de expressie van het
natuurrijk of miasma.
Het gaat hierbij om een ongedifferentieerd energiepatroon, als directe
uitdrukking van geest-energie naar materie-lichaamsenergie. De
expressie van de ziekte is direct en niet gecompenseerd. De vitaliteit
is hierbij erg hoog, zoals het geval is bij een acute
levensbedreigende situaties, waar een maximale energie nodig is als
impuls om een overlevingsreactie op gang te brengen.
Een prikkel op dit niveau kan ook nodig zijn als aanmoediging in
situaties, waar een drastische verandering in het leven nodig is, door
oude gewoontes en omstandigheden achter zich te laten en een doorstart
te maken.
50M, LM30: Intensiteit van het ziektebeeld, ook met betrekking op
kleine groep personen:
Projectie van emotie op de naaste familie, symptomen en reactie
verspreid over een kleine groep.
CM: Intensiteit van het ziektebeeld, ook met betrekking op een grotere
groep van personen:
Projectie van de emotie naar de verschillende leden van de naaste
familie en naar personen van de samenleving in de ruimste zin van het
woord, symptomen en reactie wijdverbreid.
ALGEMENE REGELS:
De LAGE (D0-D6, C3-C6, LM1-LM3) potenties:
- Voor een werking op een meer oppervlakkig, orgaangericht en op
pathologisch niveau;
- Waar pathologie vergevorderd is (pathologisch, structureel stadium)
en de meer karakteristieke symptomen ontbreken;
- Onvoldoende overeenkomst tussen patiënt en middel;
- Als de ziekte een meer lokaal of oppervlakkig karakter heeft;
- Bij patiënten met een lage, afgenomen susceptibiliteit;
- Bij lage vitaliteit en gebrekkig reactievermogen;
- Waar de werking van de hogere potenties afneemt;
- Bij ziekte welke gekarakteriseerd wordt door onderdrukking;
- Waar het lijden t.g.v. van de ziekte mild is;
- Om een chronische behandeling mee te beginnen, vooral bij de diep
miasmatische middelen in een casus waar vitale organen bij betrokken
zijn;
- Bij 'stagnatie' symptomen;
- Bij van nature niet-gevoelige patiënten.
De MEDIUM (D12-D30, C6-C30, LM6-LM12) en MEDIUM HOGE (D200, C100,
C200 LM18-LM30) potenties:
- Voor een werking op een functioneel niveau en middelmatig diep
dynamisch op de levenskracht;
- Bij ziekte in het functionele en structurele stadium, minimale
pathologie en omkeerbaar;
- Bij patiënten met een middelmatige, normale susceptibiliteit;
- Gedeelte gelijksoortigheid tussen patiënt en middel;
- Middelmatig aantal karakteristieke symptomen;
- Middelmatig goede vitaliteit, weerstand;
- Waar de patiënt ongevoelig is geworden voor lage potenties;
- Ziekte gekarakteriseerd door een altenerend patroon;
- Bij een overgevoelige patiënt;
- Middelen die als grondstof actief zijn;
- Een 'onduidelijke' casus;
- Middelmatig normaal gevoelige, kalme, stabiele patiënten;
De HOGE (C1000)en HOOGSTE (10M, 50M, CM, DM, MM) potenties:
- Voor een meer kwalitatief op de levenskracht, meer dynamisch en
diepere werking;
- Bij ziekte van een algemeen karakter, die de hele patiënt betreft;
- Bij ziekte in het functionele stadium;
- Bij de meer karakteristieke symptomen;
- Bij patiënten met een hoge, toegenomen susceptibiliteit;
- Waar er geen reactie is op lage of medium potenties;
- Bij goede vitaliteit en reactievermogen;
- Waar het middel met grote zekerheid ingezet kan worden;
- Middelen die als grondstof inert zijn;
- Waar het lijden t.g.v. van de ziekte intens is;
- Bij 'irritatie' symptomen;
- Bij van nature-gevoelige patiënten.
Terug